TOONLADDERS, TOONGESLACHTEN EN TRAPPEN
Toonsoort – trappen – akkoorden
Hoe weet je nou welke akkoorden en tonen je tot je beschikking hebt als je een lied speelt of bewerkt? Dan moet je eerst de toonsoort weten en vanaf daar kun je verder gaan. Over toonsoorten gaan we later verder.
Om te beginnen één toonsoort.
Om eerst bekend te raken met het principe behandelen we eerst de toonsoort C groot. Dat zijn de tonen C – D – E – F – G – A – B – C.
Welke akkoorden? De matrix
Hoe weet je nou als een stuk in C staat welke akkoorden je dan allemaal tegen kunt komen? Het is zichtbaar te maken met de volgende matrix. Links staan van onder naar boven de tonen van de C toonladder. Onderaan staan de zeven tonen van de C toonladder als bastonen van de akkoorden. In de matrix zijn op alle bastonen de akkoorden opgebouwd. Links de drieklanken en rechts de septime akkoorden.

De matrix, maar dan wat uitgebreider:
Hieronder een wat bredere uitleg waarin het bovenstaande in notenschrift wordt weergegeven.
Toongeslacht en toonsoort
(en structuur van de toonladder)
Er zijn in ons tonale systeem 12 verschillende tonen, en dus 12 toonsoorten. Verder zijn er op iedere toonsoort verschillende typen toonladders mogelijk. Dat heet de toongeslachten. Dit zijn de kerktoonladders (ionisch, dorisch, frygisch, lydisch, mixolydisch, aeolich en locrisch). Maar deze kerktoonladders zijn eigenlijk gewoon de majeur toonladder, alleen gespeeld vanaf telkens een andere noot dus in die zin niet wezenlijk verschillend.
Wèl wezenlijk verschillend zijn de toongeslachten majeur, melodisch mineur en harmonisch mineur. Deze toonladders zijn geen andere ‘ordening’ van elkaar zoals de kerktoonladders. Zie de afbeelding hieronder:
Dit is nogal een zoekplaatje, ik probeer het wat uit te leggen:
Het rangnummer van een toon is het volgnummer van een toon in de toonladder. Dit is altijd 1 tot en met 8.
Tussen alle tonen zit een stap, dit is altijd een secunde. Soms is het een halve toon, dus een halve secunde, soms twee halve tonen dus een grote secunde en in één enkel gevel zijn het drie halve tonen, een overmatige secunde. Het heet altijd een secunde omdat je anders geen opvolging van letters in je toonladder meer hebt.
Iedere toon van de toonladder heeft een afstand tot de basistoon. Dit heet een interval. Deze intervallen hebben alllemaal een naam. Dit zijn prime, secunde, grote terts, kwart, kwint (rein, verminderd of overmatig), sext (groot of klein) en septime (groot, klein of verminderd).
In het figuur hieronder zie je de tonen (of eigenlijk dus de intervallen tot de basistoon) van de grote, de melodisch mineur en de harmonisch mineur ladder. In de grijze vakjes tussen deze tonen staat de afstand die ze onderling hebben.

Het vervolg:
Hierna gaan we verder met de opbouw van de akkoorden. Hoe zit het met 9, 11, 13, sus2, sus4, add2 en ga zo maar door. Dat komt volgende week.